Het is vaak een vertederend, innemend gezicht als je die jonge talentjes achter het bord ziet zitten bij seniorentoernooien. En al helemaal als ze tegen de echte oude garde aantreden bij wie de grijze haren en het doorleefde gelaat onmiskenbaar zijn. Zo herinner ik mij nog als de dag van gisteren het beeld in de C-groep van het - toen nog hetende - Corus Chess Tournament in Wijk aan Zee waar ik toen nog slechts als bezoeker kwam.
Het was de tiende ronde en Maarten Etmans speelde daar toen tegen de 13-jarige Magnus Carlsen. Een prachtig gezicht. Aan de ene kant de 64-jarige oude rot met lange grijze sik en aan de andere kant het Noorse wonderkind met babyface. Toch zien niet alle senioren het aandoenlijke in zo’n jonkie als zij er tegen moeten spelen. Het soms wat onvolwassen gedrag kan behoorlijk wat irritatie opwekken. De jeugdtalentjes kunnen soms slecht stilzitten en spelen regelmatig met hun pen of geslagen stukken vanwege wat verveling omdat ze een stuk sneller spelen dan hun tegenstander. Daarom verlaten ze ook vaker hun plaats om wat rond te kijken of met die of gene wel eens wat woorden te wisselen.
Zo speelde jaren geleden tijdens het OKU – dat toen nog gehouden werd in het denksportcentrum den Hommel aan het Amsterdam-Rijnkanaal – een piepjonge Anish Giri tegen een buitenlandse speler. Giri speelde vrij snel zijn zetten en ging dan weer aan de wandel om regelmatig met zijn leeftijdgenoten een kort praatje te houden. Zijn tegenstander stoorde zich hieraan en kwam klagen. Terecht of niet terecht? De FIDE-regels zijn niet echt duidelijk wat dat betreft. Je mag niet praten over de partij. Maar dus wel over wat anders? Hoe is dat te controleren? De interpretatie van de regels zijn dat je niet met elkaar praat. Bij de grootmeestergroepen van het Tata Steel Chess Tournament zal je dat dan ook niet zien gebeuren. Bij de amateurtoernooien in Wijk aan Zee wel. En evenals bij vele andere toernooien is dan een praatje maken tijdens de partij een belangrijk onderdeel van de sportbeleving. Zo hoorde ik eens een Brabantse speler zeggen: “Als ik tijdens de partij niet meer even met een ander mag praten, stop ik met schaken!” De jeugd moet het natuurlijk echter niet te bont maken.
Dit voorjaar is het tijdens twee weekendtoernooien waar ik bij betrokken was als arbiter, ook weer raak geweest. Bij het OKU – nu gezeteld in het Utrechts Stedelijk Gymnasium – komt er een speler tijdens zijn partij bij mij klagen over het gedrag van zijn jeugdige, niet al te lange, 13 jaar oude opponent: hij staat de hele tijd achter het bord en praat iedere keer met zijn begeleider. Dat staan is wel te verklaren. Ze spelen op een livebord. Dat is op twee tegen elkaar aan staande tafeltjes geplaatst. Dat maakt het geheel wat breder dan een gewone tafel en bovendien zijn die tafels wat hoger. Zittend had het spelertje geen goed overzicht over het bord! Het is inderdaad wel vervelend als je tegenstander de hele tijd achter het bord staat, ook al is die niet zo groot. De volgende ronde – weer aan een livebord - hebben wij hem een hogere stoel gegeven. Dat helpt wel maar niet afdoende. Hij staat nog steeds de helft van de tijd maar zijn tegenstander van die ronde heeft vooraf al aangegeven daar geen last van te zullen hebben.
Bij het HSG Open verloopt het iets anders. Op zondagmorgen, vlak voor het begin van de vijfde ronde, wordt ik aangesproken door een speler van tegen de 60 jaar: “Hebt u mijn mail al gelezen die ik vannacht verstuurd heb?” Nee, zijn mail heeft mij nog niet bereikt. Daarop pakt hij zijn mobiel en laat mij zijn verstuurde mail lezen. Het is een klacht verpakt in een heel verhaal en tijdens het lezen legt hij nog eens uitgebreid uit wat zijn grieven zijn. Kort samengevat: gisteren heeft hij tegen een 12 jarige jeugdspeler gespeeld – toevallig ook op een livebord – en zijn gedrag was onacceptabel. Hij bewoog veel en zat maar met zijn pen te klikken en te spelen en na hem daarop aangesproken te hebben veranderde er niet veel. De man – die had verloren van de jongen – eindigt zijn betoog met de woorden: “En ik wil dat de partij alsnog voor hem verloren verklaard wordt!” Uit die droom kan ik hem gauw helpen. Daar gaan we niet aan beginnen. Met dergelijke klachten had hij tijdens de partij moeten komen. Ik beloof wel om met de jongen te gaan praten over zijn gedrag.
Even voor het begin van de vijfde ronde zie ik hem zitten aan zijn bord. Tegenover hem zit nog even een één jaar jonger vriendje die zelf een groep hoger speelt. Ik ga op mijn hurken naast hen zitten en bespreek de klacht met de beklaagde. Zijn eerste reactie is: “Maar toen hij mij vroeg ermee te stoppen heb ik dat ook gedaan!” Tja, dit kan zo’n typisch welles-nietes verhaal worden. Ik vertel hem dat het vaker gebeurt dat senioren last hebben van het soms wat wispelturige gedrag van jeugdige spelertjes, zeker als die senioren slecht tot verloren staan! Dan vindt de jongste van het stel, die heeft meegeluisterd, het hoog tijd om ook een duit in het zakje te doen. Met zijn eerlijke bruine ogen kijkt hij mij ernstig aan en zegt: “Maar weet je wat dié soms doen?” Zijn ogen worden wat groter, hij trekt zijn neusvleugels op en begint met korte tussenpozen zijn neus op te halen. Het is een koddig gezicht en ik schiet een beetje in de lach. Maar hij is nog niet klaar. “En weet je wat ze ook wel eens doen?” Hij kijkt mij nog steeds aan en begint met zijn hoofd korte knikjes naar een kant te maken. Hij doet een zenuwtrekje na dat wel eens optreedt bij spelers door de spanningen van de partij. Half lachend breng ik nog uit: “Ja jongens, ik begrijp het. Daar hebben jullie nou weer last van!”
Het zal best wel een probleem blijven dat sommige seniorenleden moeite hebben met het spring-in-‘t-veld gedrag van de jonkies. Maar laten de volwassenen er ook rekening mee houden dat diezelfde jonkies ook wel eens last hebben van de eigenaardigheden van de grote mensen!